Door Sanne Meijer

Het afgraven van veen in de Groninger Veenkoloniën in de achttiende en negentiende eeuw gaf de Groninger scheepvaart en scheepsbouw een flinke impuls. Het turf moest immers afgevoerd worden via het uitgebreide kanalenstelsel, en daar waren schepen voor nodig. Groningers werden zodoende pioniers – op de scheepswerven én op het ruime sop. Niet alleen mannen, maar ook vrouwen speelden een belangrijke rol in de Veenkoloniale vaart. Vandaag de dag kun je in verschillende regionale musea kennismaken met deze geschiedenis.

Aan het einde van achttiende en gedurende de negentiende eeuw sprongen scheepswerven als paddenstoelen uit de Oost-Groninger grond. Dat had alles te maken met de Veenkoloniën. De afgegraven turf, ook wel het ‘bruine goud’ genoemd, werd via het Veenkoloniale kanalenstelsel naar de open zee vervoerd en daar verder geëxporteerd – naar steden in Holland, maar ook naar landen rondom de Oostzee bijvoorbeeld. Bovendien vervoerden turfschippers ook mest, graan, aardappelen en stro vanuit de Veenkoloniën naar andere delen van Nederland en de wereld.

 

Turfschip in Oude Pekela
Turfschip in Oude Pekela

 

Als gevolg van de scheepvaart werd de scheepsbouw een belangrijke industrie in de negentiende-eeuwse Veenkoloniën. De oudste scheepswerf in Hoogezand-Sappemeer dateert uit 1650, daarna verschenen er steeds meer werven langs de diepen in het oosten van Groningen. Hoewel zij eerst voornamelijk houten binnenvaartschepen bouwden, legden zij zich in de tweede helft van de achttiende eeuw vooral toe op de bouw van kustvaarders. In 1792 werd in Oude Pekela het eerste kofschip gebouwd, een zeilschip voor kust- en binnenvaart. Dit zou het bekendste scheepstype van de veenkoloniale vloot worden – hoewel ’t kofschip vandaag de dag bij het grote publiek vooral bekend is als een taalkundige ezelsbruggetje.

Geert Bodewes en (klein)zonen

Geert Joosten Bodewes (1785-1854) was een vervener uit Hoogezand. In 1812 begon hij een scheepswerf aan het Winschoterdiep in Martenshoek. Daar bouwde hij voornamelijk houten binnenschepen, zoals tjalken, smakken, kofschepen, galjoten en schoeners. Latere generaties van de familie Bodewes wisten het bedrijf uit te breiden door andere werven over te nemen. Toch zou de scheepswerf een echt familiebedrijf blijven.

De scheepswerf van Bodewes
De scheepswerf van Bodewes

 

 

 

 

Geert Bodewes’ kleinzonen introduceerden het eerste ijzeren schip, de Onderneming (1881). In 1908 besloten zij zich te concentreren op de bouw van stoomschepen. In de jaren daarop maakte de werf slim gebruik van de laatste technische ontwikkelingen. Zo leidde de introductie van de dieselmotor tot de bouw van gemotoriseerde kustvaarders. Tijdens de economische crisis van de jaren dertig en de oorlog had het bedrijf het moeilijk, maar bleef zich handhaven. De naoorlogse jaren stonden vooral in het teken van opdrachten uit Nederland en het buitenland. In 1951 bracht ZKH Prins Bernhard een bezoek aan de scheepswerf waar hij door de familie Bodewes werd rondgeleid.

In 1986 waren er voor het eerst – in bijna 175 jaar – geen familieleden die als opvolger konden dienen. Het management van het bedrijf werd dan ook overgedragen aan niet-familieleden. Bij het 200-jarig bestaan van de scheepswerf werd in 2012 werd het Predicaat Koninklijk aan de Bodewes Group B.V. te Hoogezand toegekend. Het bedrijf heet sindsdien Royal Bodewes.

 

Kapiteinsvrouwen

De Groninger kustvaart kwam halverwege de negentiende eeuw tot grote bloei. Met relatief kleine schepen werd er turf geëxporteerd, en andere goederen werden mee teruggenomen – zoals hout en graan uit Scandinavië en het Oostzeegebied. Langzamerhand werden de schepen steeds groter en de reizen steeds lager. Na 1850 werd er ook op het Middellandse Zeegebied, Afrika en Oost- en West-Indië gevaren.

Er woonden in die tijd veel kapiteins en schippers in de Veenkoloniën. In de negentiende eeuw was het gebruikelijk dat zij hun vrouw en kinderen meenamen op reis. Veenkoloniale kapiteinsvrouwen waren gewend om als volwaardig bemanningslid mee te draaien aan boord. Niet alleen hielden zij zich bezig met koken, wassen en de kinderen les geven, maar ze hesen ook de zeilen, ankerden en navigeerden. Bovendien regelden zij af en toe ook de bevrachting en de financiën. Omdat zeeschepen destijds langer in havens lagen dan tegenwoordig, hadden kapiteinsvrouwen de mogelijkheid kennis te maken met vreemde talen en culturen. Niet zelden legden zij zich ook toe op zelfstudie. Ze communiceerden met bevrachters, deden inkopen in aanlegplaatsen en kleedden zich in modieuze kleding uit het buitenland.

Eén van die voortvarende kapiteinsvrouwen was Jantje Hazewinkel (1823-1856). Zij was met haar man, kapitein Berend Jonker, mee op reis naar Java. Toen een groot deel van de bemanning ten prooi viel aan een besmettelijke ziekte, nam zij de ziekenzorg op zich. Helaas werd zij zelf ook ziek en overleed ergens op de Indische Oceaan. Haar man wilde haar echter geen zeemansgraf geven, dus werd haar lijk ondergedompeld in spiritus en in een houten ton terug naar Veendam gebracht. Daar werd ze begraven.

De Veenkoloniale vaart in lokale musea

Het verhaal over de Veenkoloniale kapiteinsvrouwen werd in 2019 verteld in een bijzondere tentoonstelling in het Veenkoloniaal Museum in Veendam. In dat museum staat de rijke geschiedenis van de Groninger Veenkoloniën centraal. Ook het Museum Kapiteinshuis Pekela is een bezoekje waard. Dit museum richt zich vertelt het soms nog onbekende verhaal over de Veenkoloniale zeevaart. Zo heeft het museum een groot aantal ‘Oostzeelepels’ in haar collectie. Deze zilveren lepels schonken scheepsbevrachters en handelshuizen rondom de Oostzee vanaf het einde van de achttiende eeuw aan Veenkoloniale kapiteins die bij hen vrachten graan kwamen afhalen.

Werf Sappemeer
Werf Sappemeer

 

Ook de Historische Scheepswerf Wolthuis mag je niet missen. Al sinds 1680 worden hier schepen te water gelaten. Sindsdien zijn hier talloze houten en stalen schepen gebouwd en gerepareerd. Enerzijds bestaat deze werf uit een museumwerf, waar originele oude gereedschappen en machines worden geëxposeerd en gedemonstreerd, en anderzijds is het een werkende werf waar nog gebruik gemaakt wordt van oude ambachten. Je kunt hier ervaren hoe het was om in vroegere tijden op een werf te werken.